Category:Nieuws

SDE++ 2021 subsidie op Pluimveemestverbranding

30% meer SDE subsidie mogelijk op pluimveemestverbranding 

Sinds vorig jaar mei zijn we in gesprek met PBL om tot een betere subsidie te komen voor het verbranden van mest. Onze inspanningen om tot een eigen categorie voor mestverbranding te komen hebben geleid tot een onderzoek van PBL, waarbij onze roterende techniek als referentie is gebruikt. Dit heeft tot veel positieve reacties geleid vanuit PBL en het ministerie van Economische Zaken. 

Afgelopen maandag 22 februari zijn de subsidies bekend gemaakt. 
Onze inspanningen en inspraak hebben er toe geleid dat pluimveemestverbranding toegevoegd is aan de categorie “Ketel op vaste of vloeibare biomassa 0,5 > 5 MWth”.
De subsidie zal maar liefst 30% hoger uitvallen voor nieuwe aanvragen t.o.v. vorig jaar.

In het eindadvies basisbedragen SDE++ 2021 is het volgende opgenomen over pluimveemestverbranding (kippenmestverbranding).


Pluimveemestverbranding 0,5-1 MWth
Voor het verwarmen van pluimveestallen wordt vaak gas- of houtverbranding gebruikt. Tevens worden banddrogers geïnstalleerd die pluimveemest drogen, waarbij de gedroogde pluimveemestkorrels verkocht worden. Deze drogers hebben eveneens warmte nodig. De warmte voor de stallen en droger kunnen geleverd worden door een specifiek hiervoor ontworpen soort ketel welke gedroogde pluimveemest als brandstof gebruikt.

Pluimveemest is corrosief en daarom vindt de verbranding plaats in een roterende, met keramiek beklede ketel. Warmte uit de rookgassen wordt in een warmtewisselaar omgezet naar warm water. Voor de NOx-reductie is in het ontwerp reeds rekening gehouden met ureuminspuiting (SNCR). Aan het einde van de verbrandingszone bevinden zich een cycloon en een filter voor de reductie van stof. In de investeringskosten wordt rekening gehouden met de ketel en de buffers en worden beperkte stelposten opgenomen voor vijzels en mestopslagen voor zover die direct gerelateerd zijn aan de ketel. De drooginstallatie en bijbehorende infrastructuur zijn geen onderdeel van de investeringskosten. Dit levert totale investeringskosten van 970 euro/kWth output.

De vaste O&M-kosten bestaan uit het vaste onderhoud van de ketel en worden vastgesteld op 28 euro/kWth/jaar. De variabele onderhoudskosten bevatten onder meer arbeid en kosten voor ureum en elektriciteit en worden gesteld op 0,0040 euro/kWh. Hierbij is rekening gehouden met de opbrengsten uit de verkoop van de bodemassen uit het verbrandingsproces van kippenmest (0,0005 euro/kWh).

De warmte uit de ketel wordt gebruikt voor verwarming van de stallen (ongeveer 80%) en voor de drooginstallatie van de kippenmest (ongeveer 20%). Van de warmte die naar de droger gaat, kan ongeveer een derde toegerekend worden aan de mest die naar de ketel gaat en ongeveer twee derde aan de mest die geëxporteerd wordt. Van de opgewekte warmte wordt het deel dat gebruikt wordt voor de stalverwarming wel meegenomen als nuttige warmte, en het deel dat naar de droger gaat niet. Voor de berekening van het basisbedrag wordt dus uitgegaan van de warmte die naar de stallen gaat, en niet de warmte die naar de droger gaat. Dientengevolge wordt met 3000 vollasturen per jaar gerekend. Dit zorgt voor voldoende benutting van warmte bij grotere kippenbedrijven.

Gezien het feit dat de basisbedragen van deze subcategorieën dicht bij elkaar liggen, adviseren we deze subcategorieën samen te voegen tot één categorie, te weten Ketel op vaste en vloeibare biomassa 0,5-5 MWth. Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij het advies van vorig jaar wordt gekozen voor de referentie van een ketel met een referentievermogen van 3 MW en een bijbehorend basisbedrag van 0,0586 euro/kWh.

Bron: Lensink, S. & K. Schoots (red.) (2021), Eindadvies basisbedragen SDE++ 2021, Den Haag: PBL.
link naar publicaties.

Wij helpen u graag met uw SDE aanvraag voor komend jaar.
Neem contact met ons op voor meer informatie.
Share:
Profiles: